Conjunctions: zinnen, oefeningen, toetsen en voorbeelden

Voegwoorden zijn functiewoorden die woorden, woordgroepen of zinsdelen verbinden. Ze helpen om ideeën logisch te verbinden en maken de taal vloeiender en duidelijker.

I like cooking and eating, but I don’t like washing the dishes.
Ik hou van koken en eten, maar ik hou niet van de afwas doen.
She was tired, yet she finished the report.
Ze was moe, maar toch maakte ze het verslag af.

Coordinating conjunctions

Nevenvoegwoorden verbinden woorden, woordgroepen of zelfstandige zinnen die gelijkwaardig zijn in grammaticale structuur of belang.
Deze voegwoorden worden vaak onthouden met het acroniem FANBOYS:
for, and, nor, but, or, yet, so
I stayed at home, for it was raining outside.
Ik bleef thuis, want het regende buiten.
She bought apples and oranges for the picnic.
Ze kocht appels en sinaasappels voor de picknick.
He doesn’t eat meat, nor does he drink milk.
Hij eet geen vlees en hij drinkt ook geen melk.
I wanted to go for a walk, but I felt too tired.
Ik wilde een wandeling maken, maar ik voelde me te moe.
We can watch a movie or play a board game.
We kunnen een film kijken of een bordspel spelen.
She studied hard, yet she didn’t pass the exam.
Ze had hard gestudeerd, maar toch slaagde ze niet voor het examen.
It started to get dark, so we headed home.
Het begon donker te worden, dus we gingen naar huis.

Correlative conjunctions

Correlatieve voegwoorden zijn woordparen die samenwerken om parallelle grammaticale structuren te verbinden.
Veelvoorkomende paren: both ... and ..., either ... or ..., neither ... nor ..., whether ... or ..., not only ... but also ...
She is both talented and creative.
Ze is zowel getalenteerd als creatief.
You can either stay here or come with us.
Je kunt hier blijven of met ons meegaan.
He likes neither swimming nor running.
Hij houdt zowel niet van zwemmen als van hardlopen.
Whether you agree or not, we have to make a decision.
Of je het ermee eens bent of niet, we moeten een beslissing nemen.
She not only finished the project but also presented it perfectly.
Ze heeft niet alleen het project afgerond, maar het ook perfect gepresenteerd.

Subordinating conjunctions

Onderschikkende voegwoorden leiden een bijzin in en geven de relatie weer met de hoofdzin — oorzaak, tijd, contrast, voorwaarde of resultaat.
Voegwoorden: because, since, if, unless, before, after, when, that, as, although, though, until, while, whereas, even though, once
We stayed inside because it was cold.
We bleven binnen omdat het koud was.
Since you’re here, let’s start.
Omdat je er toch bent, laten we beginnen.
Call me if you need help.
Bel me als je hulp nodig hebt.
We won’t start unless everyone is ready.
We beginnen niet tenzij iedereen er klaar voor is.
Wash your hands before you eat.
Was je handen voordat je gaat eten.
We’ll talk after we finish work.
We praten nadat we klaar zijn met werken.
Text me when you arrive.
Stuur me een bericht als je aankomt.
I know that you’re right.
Ik weet dat je gelijk hebt.
I stayed home as I wasn’t feeling well.
Ik bleef thuis omdat ik me niet goed voelde.
Although it was late, we kept talking.
Hoewel het laat was, bleven we praten.
She smiled, though she was tired.
Ze glimlachte, hoewel ze moe was.
Wait here until I return.
Wacht hier tot ik terugkom.
He was cooking while she was setting the table.
Hij was aan het koken terwijl zij de tafel aan het dekken was.
He likes tea, whereas she prefers coffee.
Hij houdt van thee, terwijl zij de voorkeur geeft aan koffie.
Even though it was raining, we continued our hike.
Hoewel het regende, zetten we onze wandeling toch voort.
Once you finish your homework, you can play video games.
Zodra je klaar bent met je huiswerk, mag je videospellen spelen.

Conjunctive adverbs

Conjunctieve bijwoorden verbinden twee onafhankelijke zinnen en laten zien hoe ze zich tot elkaar verhouden — tegenstelling, resultaat, toevoeging of tijd. Ze volgen meestal op een puntkomma en worden gevolgd door een komma.
Veelvoorkomende conjunctieve bijwoorden: however, therefore, moreover, consequently, furthermore, nevertheless, meanwhile, thus, otherwise, instead, as a result, in addition
It was raining; however, we decided to go out.
Het regende; toch besloten we uit te gaan.
He forgot his keys; therefore, he couldn’t enter the house.
Hij vergat zijn sleutels; daarom kon hij het huis niet binnenkomen.
She speaks three languages; moreover, she teaches French.
Ze spreekt drie talen; bovendien geeft ze Franse les.
The road was blocked; consequently, we had to take a detour.
De weg was versperd; daarom moesten we een omweg maken.
The restaurant was full; furthermore, we hadn’t booked a table.
Het restaurant zat vol; bovendien hadden we geen tafel gereserveerd.
He was tired; nevertheless, he kept working.
Hij was moe; niettemin bleef hij doorwerken.
She cooked dinner; meanwhile, he cleaned the kitchen.
Zij kookte het avondeten; ondertussen maakte hij de keuken schoon.
The experiment failed; thus, we had to try again.
Het experiment mislukte; daarom moesten we het opnieuw proberen.
We must hurry; otherwise, we’ll miss the train.
We moeten ons haasten, anders missen we de trein.
He didn’t buy a new phone; instead, he repaired the old one.
Hij kocht geen nieuwe telefoon; in plaats daarvan repareerde hij de oude.
She didn’t study for the test; as a result, she failed it.
Ze had niet geleerd voor de toets; als gevolg daarvan zakte ze ervoor.
The hotel offers free breakfast; in addition, guests can access the gym.
Het hotel biedt gratis ontbijt; daarnaast hebben gasten toegang tot de sportschool.

Engelse grammaticoefeningen die beschikbaar zijn in de app

Conditionals

Sentences